Afvalwater

Is de voorbehandelingsinstallatie in je project reglementair?

Febe ism NAV • 13 december 2016

Stel, je schrijft als architect in je project een septische put (voorbehandelingsinstallatie) voor. Weet je dat er op de markt nog steeds putten aangeboden worden die niet reglementair zijn? Hierdoor bestaat de kans dat er in je project een niet-conforme put geplaatst wordt en dat brengt een aantal risico’s mee. Maar wat zijn de mogelijke consequenties van een niet-conforme put? En wat is de rol van de architect binnen deze problematiek?

Wetgevend kader


Laten we eerst even kort stilstaan bij de wetgeving. Elk product dat wordt verhandeld binnen de Europese Unie en waarvoor een geharmoniseerde norm bestaat moet een CE-markering hebben (of dat product nu uit China of uit eigen land komt). Dat is dus ook het geval voor bouwproducten. De Europese Bouwproductenverordening (REGULATION (EU) No 305/2011) wijst ons daar op.

Wanneer men op de werf een put plaatst zonder CE-markering, heeft deze geen enkele conformiteitsverklaring. Dat betekent dat deze put niet is getest, en de producent niet kan aantonen dat zijn producten conform zijn.

 

Wat zijn de risico’s van niet-conforme putten?

 

Waterdichtheid.

 

Ten eerste is er de kwestie van de waterdichtheid. Fabrikanten van niet-conforme putten, kunnen niet garanderen dat hun product alle water tegenhoudt. We vroegen uitleg aan Jan Lauwers, voorzitter van FEBEO, de vereniging die binnen FEBE een aantal fabrikanten van prefab betonnen putten vertegenwoordigt. “Het is verre van evident dat je put waterdicht is”, meldt Lauwers, “want dat is de belangrijkste maar ook moeilijkste proef om aan CE te voldoen. Als je dan weet dat er producenten zijn die géén tests laten uitvoeren, dan kan het niet anders of heel wat putten in de handel zijn niet perfect waterdicht. Dat betekent dus dat het vervuilde water gewoon de grond kan binnenstromen.”

 

Hydraulische efficiëntie.

 

Van niet-conforme putten weten we niet of ze waterdicht zijn, we weten ook niet wat hun hydraulische efficiëntie is. Met andere woorden: hoeveel slib of vaste substantie kan de put tegenhouden? Want dat is uiteindelijk de bedoeling van de voorbehandelingsinstallatie. Hij zuivert het water niet volledig, maar is een voorbehandelingsinstallatie die het afvalwater vloeibaarder maakt opdat de riolering op het privé en publiek terrein niet verstopt zou raken door eventuele vaste substantie.

Dit kan misschien de wenkbrauwen doen fronsen. Het gebruik van een voorbehandelingsinstallatie werd in het recente verleden inderdaad niet altijd even hard toegejuicht. Ongezuiverd afvalwater was nodig om de waterzuiveringsstations voldoende vuilvracht te bezorgen om efficiënt te kunnen werken. Met de scheiding van rioleringen (DWA versus RWA) is de situatie veranderd. Doordat de afvalwaterriolering veel minder spoeling heeft dan vroeger – er loopt immers geen regenwater meer door – is de kans op verstopping veel groter. Het is dus wél belangrijk dat het slib goed gescheiden wordt in de voorbehandelingsinstallatie. En het vermogen daartoe wordt nu net bepaald door de hydraulische efficiëntie.

Jan Lauwers: “Dat klopt. Lange tijd werd het gebruik van een voorbehandelingsinstallatie afgeraden opdat de zuiveringsstations die waren aangesloten op het gemengd rioleringsstelsel voldoende vuilvracht zouden krijgen. Nu er meer en meer gescheiden stelsels zijn aangelegd merken we dat meer een meer gemeentes opnieuw een voorbehandelingsinstallatie verplichten.  Maar dan moet je natuurlijk wel liefst een exemplaar hebben dat zijn hydraulische efficiëntie heeft aangetoond.”

Voor wie nog even verder wil gaan: Hoe wordt de hydraulische efficiëntietest precies uitgevoerd? Er worden geëxpandeerde polystyreenkorrels door de put gestuurd, en gemeten aan het effluent. Aan de hand van hun gewicht kan men nagaan hoeveel slib de put doorlaat. Hoeveel slib mag die put doorlaten? Daar zegt CE dan weer niets over. Voor CE is het voldoende dat je de testen doet.  In Nederland wordt 10g opgelegd en het Certipro reglement voorziet een maximum van 5g.

 

PIT test.

 

CE-conforme putten hebben ten slotte nog een laatste proef ondergaan: de Pit-test, die nagaat of de producent vormvaste putten fabriceert. Voor betonputten is die test kinderspel, daar waar het voor kunststof putten wel even spannend kan zijn op dat moment. Al is er een vervorming van 20% toegelaten.

 

Inhoud

 

Er zijn niet alleen veel putten in de handel die niet conform de CE-normen zijn, ook de inhoud is niet altijd overeenkomstig met wat de Europese productnorm voorschrijft. Heel wat putten op de markt hebben een inhoud van niet meer dan 1500 L. Dat is een héél kleine installatie om het water van een huishouden te kunnen verwerken, waardoor later de onderhoudskosten hoger kunnen oplopen. De Europese norm legt een minimale nuttig inhoud van 2000 liter op.

 

Niet conforme producten

 

Het blijft een heikele kwestie dat er bouwmaterialen aangeboden worden die niet conform de Europese wetgeving zijn. Putten van lage kwaliteit laten het afvalwater regelrecht de bodem inlopen. Ze zijn een bedreiging voor het milieu. Hun gebrek aan hydraulische efficiënte kan heel wat problemen veroorzaken bij privé of publieke riolering. Ten slotte is het ook oneerlijke concurrentie. Jan Lauwers: “Mensen – zowel particulieren als aannemers en architecten zijn zich niet voldoende bewust van deze praktijk. Een klant zou er toch moeten kunnen van uitgaan dat de winkelwaar gekeurd is. Producenten die zich wel in regel gesteld hebben, hebben daar dure tests moeten voor afnemen; kwaliteit heeft nu eenmaal een prijs.

Vergeet niet dat bij iedere aankoop van een bouwproduct, onderhevig aan een Europese norm (dus voorzien van een CE-markering), in feite een Declaration of Performance (DOP) van die put  moeten kunnen voorgelegd worden. Die zogenaamde DOP is een attest conform de Europese wetgeving, die alleen wordt afgeleverd bij gekeurde putten.”

 

Wat is de rol van de architect binnen deze problematiek?

 

De CE-markering brengt geen verplichtingen mee voor de architect. Het is een verantwoordelijkheid en plicht van de fabrikant. Architecten, aannemers of bouwheren moeten er in principe dus niet naar vragen. Zij zijn ook niet verplicht om de informatie bij te houden die bij de CE-markering wordt geleverd. Toch vinden we het belangrijk de problematiek van niet CE-gemarkeerde producten ook onder de aandacht van deze spelers in de bouwsector te brengen. Architecten kunnen zeker ook een steentje bijdragen, bijvoorbeeld door de CE-markering mee op te nemen in de lastenboeken van hun projecten of door er aandacht aan te besteden op de werf.