Op 5 juli 2013 keurde de Vlaamse Regering de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening Hemelwater van 2013 goed.
Alle stedenbouwkundige vergunningsaanvragen, ingediend na 1 januari 2014, moeten voldoen aan de bepalingen.

Het afkoppelen van hemel- en afvalwater en het toepassen van de drietrapsstrategie van ‘vasthouden, bufferen en afvoeren’ van hemelwater vormen de voornaamste uitgangspunten. De verordening is een duidelijke verstrenging ten opzichte van de verordening van 2004. Om u wegwijs te maken in deze wetgeving, zetten we de voornaamste aandachtspunten op een rij.

Situering

 

De eerste verordening inzake hemelwater dateert van 1999 en werd in 2004 vervangen door een fundamenteel strengere verordening. Deze laatste voorzag in de plaatsing van een hemelwaterput, een infiltratievoorziening en/of een buffervoorziening met vertraagde afvoer bij alle vergunningsplichtige gebouwen groter dan 75m² en alle verhardingen groter dan 200m², op elk goed groter dan 3 are.

 

Acht jaar ervaring met de verordening van 2004 bracht meerdere knelpunten aan het licht. Door de overloop van de hemelwaterput rechtstreeks aan te sluiten op de openbare riolering, wordt deze laatste –in geval van extreme regenbuien- nog steeds te zwaar belast. De verordening van 2004 bevat bovendien een hele reeks vrijstellingen en drempelwaarden, waardoor bepaalde werken niet gevat zijn door de verordening.

 

De hernieuwde verordening is gebaseerd op een ontwerpvoorstel van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW).

 

Principes en uitgangspunten van de huidige verordening

 

Volgende principes liggen aan de basis van de nieuwe verordening:

  • Het afkoppelen van hemelwater van het DWA-tracé.

  • De vertraagde afvoer van hemelwater volgens de drietrapsstrategie van ‘vasthouden, bufferen en afvoeren’. Het gebruik van waterdoorlatende verhardingen is daarbij een belangrijke eerste stap.

  • In navolging van de Provinciale verordening van Vlaams Brabant worden ook bestaande overdekte constructies en verhardingen (gedeeltelijk) in rekening gebracht bij de dimensionering van infiltratie- en buffervoorzieningen.

 

Toepassingsgebied

 

De verordening is van toepassing in volgende situaties:

  • Het bouwen, herbouwen of uitbreiden van overdekte constructies met een nieuwe oppervlakte groter dan 40m².
  • Het aanleggen, heraanleggen of uitbreiden van verhardingen met een nieuwe oppervlakte groter dan 40m².
  • Verkavelingsaanvragen waarbij er aanleg van nieuwe wegenis is voorzien.

 

De verordening is uitsluitend van toepassing op privaat domein. Het openbaar domein valt onder het toepassingsgebied van de Code van Goede praktijk voor het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van rioleringssystemen. Het toepassingsgebied van de verordening is evenwel uitgebreid met verkavelingsaanvragen die voorzien in de aanleg van nieuwe wegenis. In deze gevallen is een collectieve infiltratievoorziening verplicht voor de aan te sluiten wegverharding. Hierdoor wordt de eventuele afvoer naar openbare rioleringen tot een minimum beperkt.

 

Volgende situaties vallen buiten het toepassingsgebied van de verordening:

  • De delen van overdekte constructies waarbij het hemelwater dat erop valt op natuurlijke wijze infiltreert op eigen terrein in de bodem.
  • De delen van verhardingen waarbij het hemelwater dat erop valt op natuurlijke wijze infiltreert naast of door de verharding op eigen terrein in de bodem.
  • De delen van verhardingen waarbij het hemelwater dat erop valt door contact met de verharding zo vervuild wordt, waardoor het als afvalwater wordt beschouwd.
  • De delen van verhardingen die deel uitmaken van het openbaar wegdomein.

 


Hoofdlijnen van de verordening

 

Kort samengevat komt de verordening hierop neer:

  • Verplichte plaatsing van een hemelwaterput bij het bouwen of herbouwen van overdekte constructies, die niet volledig voorzien zijn van een groendak.
  • Algemeen verplichte plaatsing van een infiltratievoorziening.
  • Dimensionering van de infiltratievoorziening in functie van de afwaterende oppervlakte.
  • Bestaande afwaterende oppervlakte bij uitbreiding (gedeeltelijk) in rekening te brengen.
  • Collectieve infiltratie te voorzien bij nieuwe verkavelingen waarbij er aanleg van nieuwe wegenis is voorzien.

 


Verstrenging

 

De verordening is een aanzienlijke verstrenging ten opzichte van de verordening van 2004:

  • De ondergrens voor overdekte constructies wordt verlaagd van 75m² naar 40m².
  • De ondergrens voor verhardingen wordt verlaagd van 200m² naar 40m².
  • De vrijstelling voor kavels kleiner dan 300m² wordt geschrapt. Enkel voor infiltratievoorzieningen wordt een drempel van 250m² kavelgrootte voorzien om eventuele nadelige effecten op aanpalende percelen in een stedelijke context te vermijden.
  • De minimale inhoud van de hemelwaterputten wordt opgetrokken van 3.000l naar 5.000l.
  • De rekenregels voor de dimensionering van infiltratievoorzieningen worden verstrengd.

  

 

 

Drietrapsstrategie als kapstok van de verordening

 

De verordening zet maximaal in op de vertraagde afvoer van hemelwater. De drietrapsstrategie van ‘vasthouden, bufferen en afvoeren’ structureert de verordening en vormt de kapstok waaraan de bepalingen vasthangen.

 

 

“Vasthouden”


De klemtoon ligt in eerste instantie op het ter plaatse houden en het rechtstreeks in de grond laten infiltreren van hemelwater door het nemen van bronmaatregelen. Voorbeelden hiervan zijn het beperken van de verharde oppervlakte, het gebruiken van waterdoorlatende verharding en het rechtstreeks in de tuin laten infiltreren van hemelwater. Door het nemen van bronmaatregelen kan het hemelwater stroomafwaarts niet voor wateroverlast zorgen en vult het plaatselijk de natuurlijke grondwatertafel aan.
De delen van overdekte constructies waarbij het hemelwater dat erop valt op natuurlijke wijze kan infiltreren in de bodem op eigen terrein, vallen niet onder de verordening. Hetzelfde geldt voor de delen van verhardingen waarbij het hemelwater dat erop valt op natuurlijke wijze infiltreert naast of door de verharding op eigen terrein in de bodem.

 


“Recuperatie”


De verordening verplicht de plaatsing van een hemelwaterput bij het bouwen of herbouwen van overdekte constructies met een nieuwe oppervlakte groter dan 40m². De verordening maakt een opsplitsing tussen ééngezinswoningen en niet- ééngezinswoningen met een nieuwe dakoppervlakte groter dan 100m².

 

Rekenregel voor de dimensionering van de hemelwaterput(ten):

  • Eéngezinswoning: min. 5.000l
  • Niet- éengezinswoning met nieuwe dakoppervlakte groter dan 100m²: min. 50l/horiz. dakoppervlakte en max. 10.000l

 

Enkel indien groter hergebruik kan aangetoond worden, kan een put met een capaciteit groter dan 10.000 liter geplaatst worden bij een niet-ééngezinswoning.

 

Groendaken, of delen van gebouwen met een groendak, moeten niet aangesloten worden op een hemelwaterput en hoeven bijgevolg niet in rekening gebracht worden bij de dimensionering ervan.

 

 

“Infiltratie”
 

De plaatsing van een infiltratievoorziening is verplicht bij het bouwen, herbouwen of uitbreiden van overdekte constructies met een nieuwe oppervlakte groter dan 40m² en bij de aanleg, de heraanleg of de uitbreiding van verhardingen met een nieuwe oppervlakte groter dan 40m².
De overloop van de hemelwaterput dient in voorkomend geval steeds aangesloten te worden op de infiltratievoorziening.

 

De verordening maakt een onderscheid tussen het goed -alle aan elkaar grenzende percelen in eigendom van de aanvrager- met een oppervlakte kleiner dan 250m² en het goed met een oppervlakte groter dan 250m². In het eerste geval is de plaatsing van een infiltratievoorziening niet verplicht. In het tweede geval is een infiltratievoorziening wel verplicht.

 

Een infiltratievoorziening is verboden wanneer het goed gelegen is in een beschermingszone I of II van een drinkwaterwingebied. Indien dergelijk goed groter is dan 250m², dan is een buffervoorziening verplicht.

 

De dimensies van de infiltratievoorziening worden bepaald aan de hand van de ‘afwaterende oppervlakte’. Dit is de som van de nieuwe horizontale dakoppervlakte bij nieuwbouw of herbouw, de nieuw aangelegde of heraangelegde verharde oppervlakte en in voorkomend geval (een deel van) de bestaande horizontale dakoppervlakte en de bestaande verharde oppervlakte bij uitbreiding.

De bestaande oppervlaktes die in rekening gebracht moeten worden, zijn begrensd en zullen nooit groter zijn dan de horizontale dakoppervlakte van de nieuwe overdekte constructie of de nieuwe verharde oppervlakte. Indien een bestaande woning met een horizontale dakoppervlakte van 40m² -bijvoorbeeld- wordt uitgebreid met een aanbouw met plat dak van 50m², dan zal de afwaterende oppervlakte minstens 90m² (de som van de bestaande en de nieuwe horizontale dakoppervlakte) bedragen. Indien een woning met een bestaande horizontale dakoppervlakte van 80m² -bijvoorbeeld- wordt uitgebreid met een aanbouw met plat dak van 50m², dan zal de afwaterende oppervlakte minstens 100m² (2x de nieuwe horizontale dakoppervlakte) bedragen.

 

Bestaande horizontale dakoppervlaktes, die reeds aangesloten zijn op een hemelwaterput, dienen niet in rekening gebracht te worden bij de dimensionering van de infiltratievoorziening.

 

Indien de verordening voorziet in de plaatsing van een hemelwaterput, dan mag de afwaterende oppervlakte met 60m² in mindering gebracht worden. Dit komt overeen met het gemiddeld hergebruik dat bij een woning kan worden gerealiseerd door de plaatsing van een hemelwaterput.

 

Bij groendaken of delen van gebouwen met een groendak mag de afwaterende oppervlakte gehalveerd worden.

 

Het keuzepallet aan infiltratievoorzieningen is uitgebreid en varieert van bovengrondse voorzieningen, zoals infiltratievelden, -kommen of wadi’s, tot ondergrondse oplossingen, zoals infiltratiekratten, -putten, -buizen, -kolken…

 

Rekenregel voor de dimensionering van de infiltratievoorziening:

  • Infiltratieoppervlakte: min. 4m²/100m² afwaterende oppervlakte

én

  • Buffervolume infiltratie: min. 25l/m² afwaterende oppervlakte

  


“Buffering”
 

Indien de plaatsing van een infiltratievoorziening volgens de verordening verboden of technisch niet haalbaar is, dan moet of kan gekozen worden voor de plaatsing van een buffervoorziening.
De verordening maakt een onderscheid tussen het goed kleiner dan 2500m² en het goed groter dan 2500m². In het laatste geval dient een buffering voorzien te worden met een vooraf bepaald ledigingsdebiet van 20l/s/ha. Voor het goed kleiner dan 2500m² wordt geen ledigingsdebiet vastgelegd.

 

Rekenregel dimensionering buffervoorziening bij een goed < 2500m²:

  • Buffervolume buffer: min. 25l/m² afwaterende oppervlakte

 

Rekenregel dimensionering buffervoorziening bij een goed >2500m²:

  • Buffervolume buffer: min. 25l/m² afwaterende oppervlakte

én

  • Ledigingsdebiet vertraagde afvoer: max. ledigingsdebiet 20l/s /ha

 


“Collectieve infiltratie en buffering”
 

Bij verkavelingsaanvragen waarbij voorzien is in de aanleg van nieuwe wegenis is de plaatsing van een collectieve infiltratievoorziening verplicht. De voorkeur voor collectieve voorzieningen berust op het feit dat verkavelingen vaak bestaan uit percelen en verharde oppervlaktes die individueel niet groot genoeg zijn om een bufferend effect te hebben op de afvoer van hemelwater. Welke partij het beheer van de collectieve voorzieningen op zich neemt, dient voorafgaandelijk afgesproken te worden.

 

De dimensies van de buffervoorziening worden bepaald aan de hand van de ‘afwaterende oppervlakte’. Dit is de oppervlakte van de aan te sluiten wegverharding en een bijkomende oppervlakte van 80m² per kavel. Deze laatste voorkomt dat de veelal van vergunning vrijgestelde werken voor de aanleg van een oprit of terras bij de individuele woningen aan de basisprincipes van de verordening zouden ontsnappen. Bovendien wordt vermeden dat deze verharde oppervlakken, wegens te beperkte tuinoppervlakte, rechtstreeks aangesloten zouden worden op de openbare riolering.

 

Bij de realisatie van bebouwing of verhardingen op verkavelingspercelen blijft de verordening uiteraard onverminderd van toepassing en moet dus voldaan worden aan de bepalingen van ‘vasthouden, recupereren, infiltreren en bufferen’.

 

 

De nieuwe verordening legt de klemtoon op het vermijden van waterondoorlatende verhardingen en op het voorzien van recuperatie-, infiltratie- en buffervoorzieningen. Deze worden steeds meer ruimtelijke randvoorwaarden waarmee je als architect rekening moet houden. Het kwalitatief integreren van deze voorzieningen in het hedendaagse omgevingsontwerp vormt hierdoor vandaag een uitdaging voor de architect.

 

 

 

Nuttige links
Technisch achtergronddocument GSV

Alle achtergrondinformatie bij de GSV Hemelwater is terug te vinden in het Technisch Achtergronddocument bij de GSV. Dit document werd opgemaakt door de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW).

Watertoetsinstrument

Dit instrument laat toe om bouwprojecten te toetsen aan de wetgeving inzake waterhuishouding.